De lucht is kristalhelder op deze vroege ochtend, de eerste dag van februari. Het is winter in Frankrijk, maar vandaag schijnt de zon voor de eerste keer volop. Ze heeft gewonnen van de wolken. Laat de rijp glinsteren op de velden en zet lange schaduwen neer over de modderige paden. Mijn adem vormt wolkjes in de ijle lucht terwijl ik stap voor stap verder trek over de Jeanne d’Arc-route, een Grande Randonnée die door golvende landschappen en dichte bossen kronkelt.
Opgewonden geblaf
Mijn schoenen knerpen over een breed gravelpad dat zich een weg baant door een uitgestrekt veld. In de verte doemen bomen op. Een dichte bosrand die als een donkere muur het zicht afsnijdt. Ik heb al de nodige kilometers in de benen en voel de inspanning in mijn spieren maar de frisse lucht en de warme zon zijn een cadeautje en geven energie.
Dan hoor ik het.
Eerst vaag, bijna nietszeggend, een geluid dat opgaat in de ruis van de ochtend. Maar het zwelt aan. Blaffende honden. Geen huisdieren, geen loslopende viervoeters die spelen in de velden. Dit zijn jachthonden. Hun gehijg, hun opgewonden geblaf verraadt dat ze iets op het spoor zijn. Mijn pas vertraagt. Mijn zintuigen spannen zich aan. Heb ik het waarschuwingsbord gemist?
Middenin een drijfjacht
Als ik wat dieper in het bos ben is daar plotseling een scherpe stem; “Monsieur! Arrêtez! C’est dangereux!”
Ik stop abrupt. Mijn ogen speuren de omgeving af. Daar – aan de rand van het pad boven me, half verscholen tussen de bomen – staat een man. Zijn jas met felgekleurd oranje camouflagemotief valt op, al had ik hem nog niet opgemerkt. Een jager. Zijn geweer rust nonchalant over zijn schouder maar zijn houding is strak. Zijn hand is opgestoken in een waarschuwend gebaar. Ik schrik en voel mijn hartslag sneller gaan.
Ik klim door het bos de steile helling omhoog naar hem toe, de kille lucht prikt op mijn huid. “Qu’est-ce qui se passe?” vraag ik. “Battue,” antwoordt hij kort. Drijfjacht. Hij wijst naar het bos. “Les chiens chassent, les hommes tirent. Trop dangereux.”
Mijn blik volgt zijn armen. Het pad snijdt recht door het bos, een smalle doorgang tussen dichte begroeiing. Als ik hier doorloop, begeef ik me midden in hun jachtgebied. Aan weerszijden van het pad dat ik zou moeten volgen wordt gejaagd, legt de jager me uit. De honden jagen opgeschrikt wild naar voren, de jagers staan opgesteld in strategische posities.
Een Franse drijfjacht net waar ik mijn pad zou moeten vervolgen. Zucht.
Bonkend hart
Ik voel een lichte frustratie. Dit pad is mijn route en ik wil niet omkeren. Mijn beste alternatief betekent een flinke omweg of de drijfjacht afwachten. Beide vind ik geen optie.
“J’aimerais passer” zeg ik. Mijn stem is beheerst maar beslist. De jager kijkt me aan, weegt zichtbaar de situatie. Hij krabt kort aan zijn kin. Dan zucht hij en knikt. “D’accord… mais doucement.” Hij haalt een portofoon uit zijn zak en drukt op de knop. Flarden van zijn boodschap kraken door het apparaat. “Un marcheur… sur le sentier… il passe, faites attention.”
Hij kijkt me weer aan, zijn blik streng. “Avancez prudemment. Si vous entendez un coup de feu, arrêtez immédiatement.” Ik knik. Begrijp hem. Met een bonkend hart laat ik me weer afdalen naar het pad wat ik moet volgen.
Een schot, nog een
De temperatuur daalt merkbaar zodra ik tussen de bomen loop. De zon, die net nog warmte gaf, wordt gefilterd door de kale takken, waardoor enkel kille, bleke lichtstralen de grond raken. Mijn ademhaling klinkt luider in deze stilte. Het pad is modderig, glibberig, bezaaid met gevallen bladeren en gebroken takken.
En dan… een schot.
Het echoot door het bos. Mijn hart schiet omhoog in mijn keel. Ik stop, verstijf en luister.
Nog een schot.
Een moment lang is er niets anders dan de dreunende echo tussen de bomen. Dan hoor ik het geritsel van iets groots in het struikgewas. Mijn ogen schieten naar rechts, waar de takken heftig bewegen. Mijn verbeelding doet de rest. Een wild zwijn dat zich een weg baant, een hert dat met paniek in de ogen vlucht.
Ik probeer hun posities in te schatten. Rechts. Nee, nu links op hoogte. Het pad voelt als een dunne draad gespannen tussen twee werelden: aan weerszijden wordt gejaagd, maar ik zie niemand. Alleen de geluiden verraden hun aanwezigheid.
Blaffende honden dichterbij.
Ik probeer hun posities in te schatten. Rechts. Nee, nu links op hoogte. Het pad voelt als een dunne draad gespannen tussen twee werelden: aan weerszijden wordt gejaagd, maar ik zie niemand. Alleen de geluiden verraden hun aanwezigheid.
Oog in oog
Dan, plots, een beweging verderop. Mijn hart stopt een seconde. Een schim.
Niet een jager.
Ogen. Groot. Angstig.
Een hert, verscholen in het kreupelhout, enkele tientallen meters bij me vandaan maar het lijkt heel dichtbij. We kijken elkaar aan. Een seconde. Misschien twee. Dan schiet het dier weg, zwiepende takken achter zich latend.
Een schot.
Ik duik automatisch in elkaar. Maar het schot mist. Het hert is weg. Mijn hart bonkt nog steeds als ik mezelf weer recht. ‘Wat doe ik hier!’ schiet door mijn hoofd. Ik zet door. Ik heb nu geen andere keus meer. Nog een paar honderd meter, dan moet het bos ophouden.
Elke stap voelt als een eeuwigheid. Dan… licht.

Te avontuurlijk, ook voor mij
De bomen openen zich, de duisternis van het bos wijkt voor open ruimte. Ik stap het grasland op en de zon raakt meteen mijn huid. Het voelt als een bevrijding.
Ik blijf staan. Draai me om. Achter me de donkere bosrand, het domein van de jagers. Voor me de open velden, een zee van ruimte en rust. De jachthonden blaffen nog steeds in de verte, af en toe klinkt een schot, maar het voelt anders nu. Alsof ik van toeschouwer weer reiziger ben geworden.
Ik haal diep adem. De frisse lucht stroomt mijn longen in. Ik glimlach. Een mix van opluchting en adrenaline.
Ik zat er middenin. Een drijfjacht. Ik ben er doorheen gekomen. Soms is avontuurlijk leven iets te veel avontuur. Voortaan loop ik om of wacht. Dit is iets te veel spanning, te veel risico.