Ik zit op een bankje in het Goffertpark in Nijmegen. De bomen staan wijd uit elkaar, oud en vertrouwd, alsof ze me al jaren kennen. De geur van gras en vochtige aarde hangt in de lucht. Het leven om me heen gaat door — wandelaars, hardlopers, spelende kinderen, honden, stemmen in de verte — maar in mij is het stil. Mijn benen liggen zwaar voor me. Het zijn niet meer de benen die me fluitend gemiddeld ruim 40 kilometer per dag dragen. Ze zijn moe. Ze zijn op. En ik… ik ben het ook. Ik… ik loop even niet meer.
Vermoeidheid wordt stem
De vermoeidheid is al langer bij me. Eerst zacht, zoals een verre echo. Een fluistering die ik nog kon negeren. Ik schreef erover als een stille kracht. Iets wat mij iets kwam leren. Maar inmiddels is ze geen zachte gids meer. De stille kracht, als innerlijke leraar, is nu geen fluistering meer. Ze schreeuwt. Ze schreeuwt luid. Mijn lichaam piept en kraakt, waarschuwt me. Er sluimert iets onderhuids dat lijkt op blessureleed. En mijn hoofd, mijn trouwe metgezel, wil ook niet meer mee. Het is alsof alles in mij tegelijk zegt: “Stop. Nu.”
Ik voel het bij het opstaan. In de spieren die weigeren soepel te worden. De tred die zwaarder voelt dan de rugzak die ik heb gedragen. In de stilte in mijn hoofd waar normaal woorden borrelen, plannen, dromen, richting. Ik kan het niet meer ontkennen: ik ben moe. Niet de mooie, voldane moeheid na een lange dag buiten. Maar de uitgeputte, ongeïnspireerde moeheid die alles kleurloos maakt.
De laatste kilometers niet
En dat doet pijn. Want ik wil zo graag. Altijd. Ik wil die duizend kilometer volmaken in mei. Ik wil de Rab Nature Challenge recht aandoen, het avontuur afmaken zoals ik het begonnen ben: vol vuur, met overtuiging, met liefde voor de natuur. Maar dat lukt me nu niet. De laatste kilometers liggen niet buiten bereik, maar buiten redelijkheid. En voor het eerst in maanden kies ik er bewust voor om niet door te zetten.
Ergens wil ik nog steeds. Ik wil afmaken wat ik begon. Maar diep van binnen weet ik: dit is niet de manier. Niet door nog een keer door de pijn heen te beuken. Niet door mezelf voorbij te lopen want dan ben ik straks echt kapot. En dan loopt niets meer.
Niet falen, maar voelen
Het is geen falen. Dat zeg ik hardop, om mezelf te horen. Want alles in mij wil door. Dat is wie ik ben. Iemand die loopt, die beweegt, die de stilte zoekt door stappen te zetten. Maar nu is het tijd om te blijven. Om te luisteren naar het lichaam dat me al duizenden kilometers trouw heeft gedragen. Luisteren naar het hoofd dat hunkert naar rust, leegte, niets moeten.
Want ik ben niet alleen een loper. Ik ben ook een mens. Met grenzen, met signalen, met een systeem dat zorg vraagt. En als ik die zorg nu niet geef, dan neemt mijn lijf het straks over. Dus ik kies. Niet uit zwakte, maar uit kracht. Ik kies om te blijven. Even.
Hier. Nu. Even niet meer
Ik slaap bij mijn stief in de buurt van het Goffertpark, tussen muren die zwijgen, terwijl buiten het leven doorgaat. Het is er knus, gezellig, thuis. Hier wacht ik. Laad ik op. Hier hoef ik even niks. Mijn schoenen staan naast de deur. De zolen nog stoffig van het laatste loopje. Ze kijken me soms aan, alsof ze zich afvragen waarom ze nu stilstaan. Maar ze begrijpen het wel. Ik hoef ze niets uit te leggen. Ze hebben me lang genoeg gedragen. Nu rusten ze. Net als ik. We weten dat dit geen einde is, maar een pauze. Een pas op de plaats, voordat we straks weer verder gaan.
De kracht van stoppen
Want daar, aan de horizon, wachten de Apennijnen. Mijn tweede thuis. De plek waar ik al jaren kom. Een thuishaven middenin de ruige natuur onder de Italiaanse zon. Hier zal ik een aantal weken verder opladen en me klaarmaken voor mijn volgende avontuur. Een groots avontuur in de Alpen. Mijn volgende uitdaging waar ik wil aankomen met een lijf dat weer wil, een hart dat weer zingt en voeten die dansen over paden die ik nog niet ken.
Soms is de kracht niet in doorgaan, maar in stoppen. In durven toegeven dat het even niet gaat. In ruimte maken voor herstel, voor zachtheid, voor minder, voor niets. Ik geloof dat elke stap die ik nu niet zet, me straks verder brengt dan ik ooit voor mogelijk hield.
Dus ik blijf. Even. Hier in Nijmegen, met het zachte gras van het Goffertpark onder me en een hoofd dat langzaam weer leert ademen. En ik weet: het is niet anders. Het is goed. Dit ben ik ook.