De lucht boven de Dordogne gloeit zacht oranje terwijl de ochtend langzaam ontwaakt. Dauw ligt als een zilveren sluier over de velden, de bomen werpen lange schaduwen over de weg. Ik ren. Mijn voeten raken het gravel in een ritme dat zo vertrouwd voelt dat ik er niet meer over nadenk. Stap, adem, stap, adem. Mijn lichaam is een machine, soepel en krachtig, aangedreven door de energie van de nieuwe dag hardlopend door Frankrijk.
Een laatste groet
De eerste kilometers snijden door bossen waar de geur van vochtige aarde en dennenhout hangt. De vogels zingen alsof ze zich verdringen om als eerste de lente aan te kondigen. Af en toe schiet een ree door het struikgewas, zijn witte schortje een laatste groet voordat hij verdwijnt tussen de bomen. Dit is mijn wereld nu: het ritme van mijn lichaam, de ademhaling van de natuur, de cadans van de aarde. Hardlopend.
Na drie uur rennen opent het landschap zich en verschijnt een dorpje, ingeklemd tussen glooiende heuvels. Oude stenen huizen, verweerde luiken, een kerktoren die traag zijn middaguur slaat. Ik voel mijn dorst en besluit te pauzeren in de brasserie.
Een ontmoeting met Guinness en verhalen
Binnen is het warm en ruikt het naar versgezette koffie en gebakken brood. De geur trekt direct in mijn huid en vermengt zich met de restanten van het bos. Ik bestel een pression, geef mijn running-pack een stoel en ga zelf bij de radiator zitten. Mijn benen tintelen van de inspanning, mijn ademhaling kalmeert.
Dan hoor ik een luide stem in iets wat op Engels lijkt.
“Je loopt in een T-shirt, man! Je bent gek!”
Ik draai me om. Het is de stevig gebouwde man die ik eerder gegroet heb. Hij zit aan de bar, een halve pint Guinness voor zich. Hij heeft ruig krullend lang haar, een baard en twinkelende ogen. Het soort man dat verhalen verzamelt en vertelt. Hij blijkt een Ier, wonend in Frankrijk.
“Ik ren,” zeg ik eenvoudig.
“Dat zie ik,” lacht hij. “Maar waarom?”
Ik vertel. Over mijn tocht, mijn keuze om elke stap zelf te zetten. Over de vrijheid, de ontmoetingen en de onverwachte schoonheid van het onbekende. Zijn gezicht verandert. Eerst nieuwsgierig, dan bewogen.
“Jezus,” mompelt hij. “Dat is… waanzinnig.”
Hij bestelt een tweede pint en biedt me een pression aan. “Op avontuur,” zegt hij en heft zijn glas. Even later sta ik weer buiten. De zon hoger aan de hemel. Mijn benen klaar voor de volgende kilometers.
De kracht van luisteren
Die middag bereik ik een landhuis, een statig gebouw dat oprijst tussen weidse velden en oude eiken. Ik heb een kamer gereserveerd. De hostess, een vrouw met een vriendelijke glimlach, begroet me hartelijk.
“Je moet honger hebben,” zegt ze. “Eerst eten, dan rust.” Ik leg haar uit dat mijn lijf eerst tot rust moet komen voordat ik kan eten. Dit uitleggen in het Frans blijkt nog best een uitdaging. Zeker aangezien Fransen altijd en overal eten. Ze begrijpt me. Fris en fruitig meld ik me anderhalf uur later.
Binnen brandt een houtvuur. De geur van geroosterde noten en een vleugje lavendel hangt in de lucht. In de salon zit een andere gast, een vrouw met grijze krullen en ogen die veel gezien hebben. We raken aan de praat. Eerst oppervlakkig, dan steeds dieper.
“En jij?” vraag ik na een tijdje.
Ze aarzelt even. Dan begint ze te vertellen. Over haar jeugd in Parijs, haar grote liefde die plotseling overleed. Over hoe ze daarna een ander leven begon. Eerst levend uit een rugzak en nu op het platteland omringd door dieren en moestuin. Haar stem is zacht, haar woorden krachtig.
“Ik vertel dit normaal niet zo snel,” zegt ze. Ik glimlach. “Soms moet een verhaal gewoon verteld worden.”
Buiten schreeuwt een uil naar de nacht. Binnen tikt een klok gestaag de tijd vooruit.
Bravo! Bravo!
De lucht is strakblauw, de wind krachtig en beladen met de geur van ontluikende bloemen. Ik ren. Mijn ademhaling is diep en ritmisch, mijn voeten lijken moeiteloos over de paden te glijden.
De omgeving is prachtig, de zon warm, de wind genadeloos en vaak vol op kop. Als ik aankom in een typisch Frans gehucht blijkt alles gesloten. Permanent of juist voor die dag. Mijn bedachte 42 kilometer worden er uiteindelijk ruim 59. Mijn trouwe metgezel veerkracht laat me gelukkig niet in de steek.
Ik nader hardlopend de oprijlaan van mijn volgende verblijf, een statig huis met hoge luiken en de oprijlaan geflankeerd door kastanjebomen. De zon hangt laag, werpt een gouden gloed over het landschap. Ik weet dat ze me verwachten.
De deur zwaait open.
De hostess stapt naar buiten. Haar bewegingen zijn moeizaam, haar ene been sleept een beetje. Maar haar ogen stralen en haar stem snijdt door de late middaglucht.
“Bravo! Bravo!” roept ze, terwijl ze in haar handen klapt.
Ik lach en steek een hand in de lucht. Haar enthousiasme is aanstekelijk, haar vreugde puur. Voor haar ben ik geen onbekende renner, geen verdwaalde avonturier. Ik ben een held, een inspiratie, al is het maar voor een moment.
“Merci, madame!” Zeg ik als ik haar de hand schut.
Water tot aan mijn nek
De route dwingt me tot een keuze. Een omweg van tien kilometer of de rivier oversteken. Geen brug, geen doorwaadbare plek met ondiep water. Alleen water, donker, stromend en koud.
Ik stap erin. Eerst tot mijn knieën, dan tot mijn middel. De kou bijt. Ik adem diep en stap verder. Mijn voeten zoeken houvast op de gladde stenen. Dan zakt de bodem ineens weg en ik schiet tot mijn nek onder.
Een fractie van een seconde bevriest alles. Dan schiet de adrenaline door mijn lijf. Ik blijf kalm, zoek met mijn tenen grip en duw mezelf omhoog. Mijn ademhaling snel en scherp.
Als ik de overkant bereik, sta ik hijgend en druipend tussen het sprokkelhout en braamstruiken. Mijn kleren doorweekt, mijn huid tintelt. Ik voel me levend. Wild, rauw, onoverwinnelijk.

Hardlopend droog ik mijn kleren in de wind, houd ik mijn lijf warm en geniet van de eindeloze heide. Een open vlakte waar de wind met mij speelt en regelmatig dwingt tot wandelpas.
Kracht met een vleugje onzekerheid
Aan het einde van de middag bereik ik hardlopend Roquefort. De klinkers in de smalle straatjes glanzen nog van een regenbui eerder op de dag. De lucht ruikt naar vochtige steen. Ik loop een charmant hotel binnen. Het soort plek waar de tijd zich niet laat opjagen.
“Ah, een pelgrim!” roept een vrouw achter de balie uit.
Ze is midden veertig, krachtige uitstraling, een natuurlijke elegantie. Haar blik is doordringend, haar lach vragend. Ze neemt aan dat ik onderweg ben naar Santiago.
“Ik loop niet de traditionele route,” zeg ik met een glimlach. “Mijn pad is iets… onconventioneler.” Kort leg ik het haar uit.
Haar lach bevriest een fractie van een seconde. Een lichte aarzeling, een spoor van onzekerheid in haar ogen. Het moment is klein, maar echt.
“Ah, wauw!” zegt ze terwijl ze een buigend gebaar maakt. “Maar een moderne pelgrim ben je, toch?”
Ik knik. “Is niet iedereen die te voet vrijheid, bezinning, avontuur of een diepere verbinding met zichzelf en de wereld zoekt een ‘moderne’ pelgrim?!”
Haar glimlach komt terug, warmer nu, oprecht.

De lente in mij
Hardlopend stromen de dagen in elkaar over als de rivier. Bossen vol reeën en eekhoorns, velden die ontploffen en knoppen die als gebalde vuistjes de wereld begroeten. Mijn lichaam beweegt moeiteloos. Mijn geest is helder.
Elke ontmoeting, elke stap, elke druppel water en straal zon maakt deel uit van mijn reis. En die reis is nog lang niet voorbij.
Ik… ik ren.