Mist. Dagenlang is ze mijn metgezel. Ze hangt laag over de velden, leunt tegen de stammen van de bomen, druppelt traag van de kale takken. Ze verstikt het uitzicht, dempt elk geluid. Mijn wereld is ingekapseld in grijs. Alle ingrediënten voor troosteloosheid zijn aanwezig.
Hier voelt troosteloosheid zich thuis
De kou kruipt in mijn kleren, bijt in mijn vingers. Ondanks de handschoenen. Modder zuigt aan mijn schoenen. Het pad voor me is een trage worsteling door zompige aarde en klei. Gras, bedekt met een dunne laag rijp, knispert onder mijn stappen. De lucht is stil, zwaar, alsof ze op mijn schouders rust. Dit is een landschap waarin troosteloosheid zich thuis zou voelen.
Ik weet het. Alle ingrediënten zijn aanwezig. Kilte, eenzaamheid, uitzichtloosheid. Een perfecte mix voor misère. En toch… ze krijgt geen vat op me. Ze mag aan mijn deur rammelen, maar ik doe niet open.
Herinneringen aan een andere kou
Mijn voeten volgen het pad, maar mijn gedachten dwalen af. Niet zo lang geleden lag ik op een bankje, mijn slaapzak strak om me heengetrokken. Luxemburg, januari. De nacht sloot zich om me heen, een koude vijand die probeerde door mijn slaapzak heen te dringen. Ik herinner me hoe ik lag, starend naar een zwart plafond, luisterend naar het geluid van niets. Geen huis om in terug te keren, geen muren om me te beschermen.
En toch was er geen angst. Geen spijt. Geen moment van twijfel. Ik lag daar en voelde me compleet. Ik voelde de vrijheid in mijn aderen, een roes sterker dan welke eigen warme kamer ook me ooit had kunnen geven.
Nu, hier, temidden van de mist, voel ik diezelfde vrijheid. Ik hoef geen eigen muren, geen eigen dak. De wereld is mijn huis, mijn rugzak mijn enige bagage. Mijn leven is niet weggestopt tussen vier muren, maar uitgestrekt over de paden die ik bewandel of beren. Elke stap die ik zet, elke kilometer die achter me ligt, is een bevestiging dat ik de juiste keuzes heb gemaakt.

De natuur als bondgenoot
De modder mag dan zwaar zijn, de lucht kil, maar de natuur weigert troosteloos te zijn. Alsof ze met kleine tekens duidelijk wil maken: ik ben hier en ik ben levend.
Daar… een groepje reeën. Ze verschijnen als schimmen in de nevel, lichamen van gespannen spieren, ogen alert. Even is er oogcontact, een vluchtig moment van erkenning, en dan stuiven ze weg. Hun hoeven klauwen in de natte aarde, hun lichamen lossen op in het niets.
Even later ontdek ik sporen van everzwijnen. De omgewoelde aarde verraadt hun nachtelijke strooptochten. Ik volg hun spoor met mijn ogen en vraag me af hoe dichtbij ze zijn geweest. Een vos heeft hier ook gelopen, zijn afdrukken scherp in de modder. Misschien schoot hij vanochtend nog langs de bosrand, onzichtbaar in de mist.
Een vogel fluit, een enkel geluid in de verstilde wereld. Een tak kraakt ergens diep in het bos. De natuur is nooit stil, nooit doods. Zelfs nu, in haar koudste, meest kale vorm, is ze vol beweging, vol leven. Ze geeft me energie, houdt me op de been.
Mijn Quest als spiegel
Dit avontuur, mijn Quest, is geen vlucht. Het is een ontdekking. Een langzaam proces. Stap voor stap ontrafelen van wat écht is, wat puur.
Toen ik mijn huis achterliet, voelde het als een sprong in het onbekende. Het diepe. Géén sleutel meer, geen vaste plek die van mij is. Maar hoe langer ik loop, hoe meer ik besef: huisloos betekent niet thuisloos. Mijn thuis zit niet in bakstenen of spullen. Het zit in mijzelf. In mijn lichaam dat zich aanpast aan de elementen. In mijn geest die niet meer zoekt naar zekerheid maar rust vindt in de onzekerheid. Het onbekende, het avontuur.
Ik denk terug aan de eerste dagen van deze reis. De ongemakken, de vermoeidheid, de momenten waarop ik mezelf afvroeg of ik hier wel goed aan doe. Maar ook de kleine overwinningen. De eerste keer slapen onder de sterren zonder onrust. De eerste ochtend wakker worden en beseffen dat ik niets miste, dat ik niets verlangde wat ik niet al had.
Elke stap verder heeft dat gevoel alleen maar versterkt. Ik heb hevige wind doorstaan in eindeloos open landschappen, vrieskou en dagen van regen. Maar ik heb ook de mooiste zonsopgangen gezien, ben begroet door dieren die me normaal niet zouden opmerken, mooie mensen mogen ontmoeten en heb paden bewandeld waar in de winter geen mens komt.
Geen ruimte voor misère
De mist kan mijn horizon uitwissen, maar niet mijn leven. De kou kan mijn huid laten rillen, maar niet mijn geest verlammen. Mijn lichaam is soms moe, mijn schoenen zwaar van modder en klei, maar in mij brandt iets wat geen storm kan doven.
Ik glimlach en trek mijn rugzak wat strakker aan. Voor me ligt het pad, wazig in de grijze nevel maar het is wel mijn pad. Waar het heen leidt, maakt niet uit. Ik beweeg voorwaarts. Altijd voorwaarts.
Troosteloosheid, misère. Alle juiste ingrediënten mogen er dan zijn in dit mistige grijze landschap, maar ik laat haar geen deelgenoot worden van mijn zijn. Mijn zijn is vurig, vrij en voorwaarts. Altijd voorwaarts.
Ik, ik loop… verder.