Een rare dag vandaag. Ik ben al vroeg op pad, vanaf het dal op zo’n 800 meter hoogte. De zon klimt traag over de kammen, het pad stijgt scherp. Mijn benen voelen sterk, mijn pas is ritmisch. Ik klim gestaag omhoog. Door het bos, langs beekjes, door varenvelden. Het zweet parelt op mijn voorhoofd, mijn rugzak kleeft aan mijn rug. Een paar uur later bereik ik de kam. Op ruim 1.900 meter hoogte. Hier begint het. Een unheimisch gevoel.
Een sluier die langzaam neerdaalt
Het overvalt me, een unheimisch gevoel. Niet plotseling, maar als een sluier die langzaam neerdaalt. Alsof de lucht dikker wordt, de stilte zwaarder. Ik kijk om me heen. Het uitzicht is prachtig: ruige pieken, groene dalen, een blauwe verte. En toch klopt er iets niet. Iets ongrijpbaars nestelt zich in mijn borst, mijn hoofd. Geen angst, eerder een voorgevoel. Een soort waakzaamheid die niet meer verdwijnt. Alsof de bergen iets weten wat ik nog niet weet.

Op hoogte moet ik scherp zijn
Ik raak het gevoel niet kwijt, wat ik ook doe en besluit af te dalen. Niet uit paniek, maar vanuit een diep weten: op hoogte moet ik scherp zijn. En vandaag ben ik dat niet. Maar afdalen betekent niet dat het direct veiliger wordt. Eerst moet ik urenlang over een deels scherpe graat. Een ridge met losse stenen, steile afgronden, stukken waar ik op handen en voeten klim of daal. Een afgrond, steil hellend puinveld, rotspaden. Elke stap telt. Elke beslissing weegt.
Er is niemand in de buurt. Alleen ik, de wind, het gekras van een roofvogel in de lucht. Ik voel me klein, maar ook levend. Mijn zintuigen staan op scherp. Het unheimische gevoel blijft. Niet in de weg, maar op de achtergrond. Als een oude bekende die me achtervolgt.

Een golf van pijn
Pas rond twee uur in de middag bereik ik een het pad naar een vallei. Van zo’n 1.900 meter naar 600. De eerste kans om echt af te dalen. Mijn benen zijn moe, de focus begint te verslappen. Ik glijd uit, val op mijn zij. Even niks. Dan weer opstaan, verder. De tweede keer land ik op mijn achterwerk. Een zachte vloek ontsnapt me. En dan — bij de derde keer — gaat het mis. Mijn rechterhand — als reflex grijp ik naar houvast — blijft hangen tussen twee boomtakken. Mijn lichaam schiet nog door, mijn schouder maakt een onnatuurlijke beweging. Geen knak, maar een klap. Een golf van pijn schiet door mijn bovenlichaam.
Ik blijf zitten. Als het zwart voor mijn ogen is weggetrokken luister ik naar de bomen. Adem diep in. Niks gebroken, dat voel ik meteen. Maar het zit niet goed.
In het dal — nog ruim anderhalf uur afdalen na mijn val — zoek ik met hulp van een van de medewerkers van het locale infocentrum een overnachtingsplek. Er is een arts in het volgende dorp. Gezien het al laat in de middag is besluit ik daar de volgende dag naar toe te gaan. De schouder beweegt nog, maar de pijn is intens. Rusten, koelen, bewegen waar het kan. Meer niet voor nu.
Trial and error
De volgende dag zit ik in een klein medisch centrum in een bergdorp. De arts onderzoekt me, stuurt me door naar een fysiotherapeut. Diagnose: opgerekte banden, overbelaste spieren, flinke impact. Maar niets ernstig structureels. “Gezien je conditie en geschiedenis van herstelvermogen,” zegt hij, “raad ik ‘trial and error’ aan. Blijf in beweging, doe je oefeningen en laat de pijn je gids zijn.”
Ik knik. Het past bij hoe ik leef. Als avontuurlijke nomad weet ik dat het pad niet altijd recht is. Soms buigt het af. Soms dwingt het je tot stilstand. En toch beweeg je verder.
Mijn tocht verandert. De hoge Alpen — de Via Alpina Red Trail — moet ik voorlopig laten voor wat ze zijn. Dat doet pijn. Maar de omgeving blijft adembenemend. Zonnige hellingen, kabbelende beken, geur van dennen en hars. Ik wandel nu trager, lager. Mijn passen zijn korter, mijn blik zachter. De bergen zijn er nog steeds, ik voel hun aanwezigheid. Maar ik bestijg ze niet. Ik omcirkel ze.
Het unheimisch gevoel van gisteren echoot nog na. Niet als waarschuwing, maar als uitnodiging. Om te luisteren. Te vertragen. Om opnieuw te kiezen.
Ik doe mijn oefeningen, luister naar de pijn. Rotaties, strekkingen, ademhaling. Ik wandel door dit dal. Beweeg met aandacht en even zonder rugzak. Geen toppen, geen records, geen bewijsdrang. Alleen bewegen. Herstellen. Aarden. De eenvoud is weldadig. De wereld vraagt niets van me. En precies daardoor ontvang ik alles.

Een ander spoor
Ik ben niet op pauze gezet. Ik ben op een ander spoor gezet.
De bergen laten me niet los, ook al laat ik ze even los. En dat is oké. Ik ben geen slachtoffer van pech. Ik ben leerling van het leven. En dit is gewoon weer een les. Over lichaam, over grenzen, over luisteren naar wat niet in woorden uit te drukken valt.
Misschien is dit unheimisch gevoel wel een gids geweest. Een waarschuwing die me behoedde voor erger. Misschien was het mijn intuïtie die me de weg wees, lang voordat mijn schouder het uitschreeuwde. Misschien was het de stem van de bergen zelf, die zei: “Niet nu. Even anders. Even zacht.”
Ik weet het niet zeker. En dat hoeft ook niet.
Wat ik wel weet: ik ben nog steeds onderweg. Als avontuurlijke nomad. Als reiziger zonder vast plan. De weg verandert, de richting buigt, het ritme verschuift. Maar de reis gaat verder. Altijd verder.
En de pijn? Die wijst me de weg.