Ik loop langzaam. Niet om vooruit te komen, maar om stil te staan. Mijn voeten tikken ritmisch op het dorre pad, grind knarst onder mijn zolen, terwijl de zon al vroeg haar gouden stralen over het Portugese land strooit. Links van me buigen olijfbomen loom in de warme bries, rechts een groen tapijt van gras ritmisch gekleurd met wilde bloemen. Alles ademt rust. Alles behalve ik. Ik adem vermoeidheid.
Het knarst, schuurt, sleept
Het is ochtend, een uur of negen. Ik ben ergens halverwege Portugal, landinwaarts ter hoogte van Lissabon. Bij het ontwaken heb ik besloten vandaag niet verder te trekken. Mijn benen protesteren niet. Mijn schoenen zijn droog. De rugzak is lichter dan ooit. Maar diep van binnen is er iets dat knarst, schuurt, sleept. Vermoeidheid.
Diep, sluimerend en taai als klei. Niet de vermoeidheid van één slechte nacht of van een lange dag. Nee, deze is anders. Deze is opgebouwd uit maanden. Elke stap, heuvel, windvlaag, elke ontmoeting, elk afscheid, elk wakker worden in een onbekend veld of kamer. Het is een vermoeidheid die zich niet laat wegwrijven met een middagdutje of een extra bord pasta. Ze zit dieper. En ze praat. Fluistert. Of nee… ze zwijgt. Maar ik hoor haar toch.
Ik voel haar al een aantal dagen maar vooral gisteren. Tijdens het rennen, wandelen maar vooral als ik na 52 kilometer eindelijk mijn schoenen uittrek en mijn voeten bekijk alsof ze niet meer van mij zijn. Wandelen, hardlopen, stilstaan. Alles in een soort zoekend ritme. Geen doel heilig, geen tempo vast. Alleen maar dat ene verlangen: doorgaan.
Trail-soldaat
Waarom eigenlijk? Waarom ga ik door? Sagres ligt op zo’n driehonderdzestig kilometer. Nog 360 kilometer over paden, heuvels, door pittoreske dorpjes. Het einde komt dichterbij. Ik ruik de zee al, proef het zout in mijn dromen en hoor de ruige kliffen bij Sagres roepen. Zou ik het dan niet even rustig aan mogen doen? Is het echt nodig om nog elke dag als een trail-soldaat op te staan, te marcheren, te bijten?
En toch weet ik het antwoord. Ik ga door omdat iets in mij geen pauze duldt. Omdat ik niet alleen op weg ben naar een geografisch eindpunt, maar naar iets onzichtbaars. Iets dat nog geen naam heeft, maar wel een vorm. Die vorm ben ik zelf. Deze tocht heeft me omgevormd, geschaafd, geslepen. Misschien zelfs gesmeed.
En nu sta ik hier. Onder een blauwe lucht waar schapenwolkjes doorheen zweven. De lucht is zo helder dat het lijkt alsof de hemel opengebroken is. De zon schildert schaduwen op de aarde, mijn schaduw schuift mee met elke stap die ik zet. In de verte blaffen honden. Een boer rijdt voorbij op een tractor vol kisten. Alles leeft hier langzaam.
Vermoeidheid. Mijn vijand?
Ik probeer dat ook. Langzaam leven. Vandaag extra langzaam. Drie, vier dagen rust. Dát zou helpen, fluistert mijn lichaam. Eerlijk, het is meer een schreeuw. Een hele luide. Maar mijn geest kijkt al op de kaart, telt de kilometers, herkent de contouren van het eindpunt. Er is geen ruimte meer voor echte rust. Geen tijd voor stilstaan. Wat rest is dus deze tussenruimte. Een ommetje in de zon. Een moment van stilte. Een verhaal.
Is vermoeidheid eigenlijk wel mijn vijand of is het een gids? Een klop op de deur van binnenuit die zegt: “Kijk eens wat je gedaan hebt.”
Ik ben vier maanden onderweg. Geen blessures, geen uitval, geen opgave. Zelfs nu, op mijn moeiste dagen, ben ik nog steeds in beweging. Is dat dan kracht? Koppigheid? Misschien zijn ze hetzelfde.
Ik weet het niet.
Ik kijk omhoog, naar de lucht en stel me voor dat ik door een vogel word gadegeslagen. Die vogel ziet geen vermoeide man, maar gewoon een wandelaar. Een stip op het pad. Ik vraag me af of dat niet is wat ik uiteindelijk ook ben: een stip. Maar wat een stip wel niet kan voelen.
Ik adem diep in. De lucht ruikt naar eucalyptus en droge aarde. Mijn schouders zakken langzaam omlaag. Ik voel de zon op mijn gezicht. Warm. Helend.
Een stille motor
Ik weet dat ik nog weken door zou kunnen gaan. Misschien maanden. Omdat mijn lichaam me draagt, maar vooral omdat mijn wil me voortstuwt. Een stille motor. Maar vandaag erken ik het. Ik ben moe. Niet op een zeurende, zwakke manier. Maar op een eerlijke, uitgeputte, doorleefde manier. Zoals de aarde moe is na de oogst. Zoals een rivier moe is van de bergen.
En daar zit misschien de ware kracht: niet in het ontkennen van de vermoeidheid, maar in het omarmen ervan. Het toelaten. Niet stoppen, maar vertragen. Niet opgeven, maar buigen. Zoals die olijfbomen buigen voor de wind.
Dus vandaag wandel ik alleen dit ommetje. Ik voel de zon op mijn huid en ik zeg tegen mezelf: je mag moe zijn. Je mág moe zijn. Het is geen zwakte, het is een bewijs. Dat je leeft. Dat je geeft. Je gaat.
En morgen? Morgen zie ik wel weer.